Door L-929 cellen met de DA-stam van het Theiler's Murine Encefalomyelitis Virus (TMEV) te infecteren en ze daarna bij verschillende temperaturen (30^C, 32^C, 34^C, 36^C, 37^C) te incuberen, werd het effect van de temperatuur op de morfogenese van dit virus bestudeerd. De geïnfecteerde cellen werden op verschillende tijdstippen gelyseerd, waarna d.m.v. sucrose gradiënt ultracentrifugatie en immunoprecipitatie werd nagegaan welke virale partikels geproduceerd werden (kwalitatief aspect). Waar mogelijk werden besluiten getrokken over de hoeveelheid virale partikels (kwantitatief aspect) aanwezig in de monsters. Hieruit bleek dat een hogere temperatuur meer degeneratie veroorzaakte dan een lagere, maar dat er bij een tè lage temperatuur geen virionen gevormd werden. Dit was het geval bij 30^C: over de hele lijn waren er geen (sub)virale partikels detecteerbaar. Omdat in de literatuur de meeste experimenten met het TMEV bij 37^C uitgevoerd worden, verwachtten we dat de productie van virionen bij deze temperatuur het hoogst was. Dit bleek echter niet het geval te zijn. De temperatuur waarbij de opbrengst aan virionen het hoogst was, bleek deze van 34^C te zijn. Het feit dat er bij 32^C al een forse daling optrad in de hoeveelheid geproduceerde virionen bewijst dat de replicatie van het DA-virus erg temperatuursgevoelig is.
Hoewel de productie van virionen bij 34^C optimaal was, bleek er bij deze temperatuur minder 14S materiaal gevormd te zijn (op 24 uur post-infectie). SDS-PAGE toonde aan dat het hier niet om precursormateriaal ging, maar wel om afbraakmateriaal, dat in grotere mate bij een hogere temperatuur gevormd werd. Eigenaardig genoeg werden op 7 uur en 10 uur p.i. geen 14S precursorpartikels gedetecteerd. Enkel de 5S protomeren werden bij 10 uur p.i. waargenomen. Aangezien er op 10 uur p.i. wel al virionen werden aangetroffen, wees dit erop dat de 14S pentameren snel tot virionen geassembleerd worden, zodat men ze bijgevolg niet kan aantonen.